7
Wind mee op de heenweg betekent nog geen wind tegen op de terugweg, bedacht meneer Braun.
‘Is dat een meteorologische of een filosofische stelling?’ vroeg de vrouw naast hem.
Meneer Braun schrok. Hij bloosde.
‘Had ik al gezegd dat ik Patty heet?’ zei de vrouw.
‘Iedereen noemt mij meneer Braun,’ zei meneer Braun, een tikkeltje ongemakkelijk omdat hij een helder onderscheid trachtte te articuleren tussen ‘Braun’ en ‘Brown’.
‘Iedereen?’ plaagde ze hem.
‘Nou ja, de inwoners. De meeste toeristen ken ik natuurlijk niet.’
‘U kent mij nu,’ zei Patty.
Ze had de gave hem van zijn stuk te brengen.
‘Weet u dat Nevis aan het eind van de achttiende eeuw net zoveel inwoners had als nu, zo’n 11.000?’ vluchtte meneer Braun in de rol van reisgids. ‘Ze gingen weg...’
‘Na de afschaffing van de slavernij,’ vulde Patty aan. ‘De opkomst van de industrialisatie.’
Meneer Braun knikte. ‘Het toerisme heeft de mensen teruggebracht. The Four Seasons alleen al verschaft werk aan zo’n vijfhonderd inwoners.’
De vrouw knikte bewonderend.
‘Het eiland heeft de vorm van een sombrero,’ vervolgde meneer Braun. ‘Die berg daar is Nevis Peak, 985 meter hoog. U kunt hem beklimmen als u dat attractief lijkt.’
‘Met touwen en zo? Dat is niks voor mij. Ik ben hier voor mijn rust. En om bij te bruinen.’
‘De oppervlakte van Nevis is 93 vierkante kilometer. De kustweg is zo’n veertig kilometer lang, maar het kost anderhalf uur om helemaal rond te rijden. De wegen zijn niet overal even goed. Kijk, dat is St. Thomas Church.’
‘Bezoekt u trouw de kerk, meneer Braun?’
’s Zondags ging meneer Braun naar de Wesleyan Holiness Church in Charlestown. Niet dat hij godvruchtig was. De bevolking op Nevis was katholiek, presbyteriaans of anglicaans – er was geen dominante godsdienst. Op zondag kwamen de nette kleren uit de kast en zagen de donkere meisjes er op hun prachtigst uit in hun zwarte of roze jurkjes met veel kant en een bijpassend hoedje. Meneer Braun zat of stond achter in de kerk. De deuren bleven open, af en toe verstoorde het geluid van een auto op Main Street de dienst. Na het laatste gezang zorgde meneer Braun dat hij als eerste buiten was. Leunend tegen de schaduwrijke gevel van de Caribbean Trust Company aan de overkant van Main Street stopte hij zijn pijp en keek toe hoe de kerkgangers nog een praatje maakten.
Zijn geloof had meneer Braun lang geleden verloren, zijn verwondering over de kracht die religie gaf niet. Met lichte jaloezie beschouwde hij de kerkgangers die antwoorden vonden in hun onwrikbare geloof. Ook hun leven kende lijden, maar het vertrouwen dat er daarna iets mooiers wachtte verschafte hun de troost die meneer Braun niet gegeven was. Hij had zijn moeder, de arme vrouw, al op jeugdige leeftijd verweten dat zij hem gebaard had. Hoofdzakelijk de bekommernis om zijn zusje had hem door de riskante puberjaren geholpen. Hij was er liever niet geweest, het leven was zwaar en ingewikkeld en werd er met het verstrijken van de jaren niet makkelijker op. Goddank had meneer Braun Nevis gevonden. Als er geen hemel bestond, was hij tenminste in het voorportaal terechtgekomen.
‘Is dit The Four Seasons?’ vroeg Patty.
Er stonden auto’s geparkeerd op een braakliggend terrein tegenover het chique resort. Een groep Nevisianen in kleurige hemden stak de weg over.
‘Kunnen we hier even naar binnen?’ vroeg Patty.
‘Ik ben er nooit geweest. Wilt u liever naar The Four Seasons dan naar The Hermitage?’
‘Nee, nee. Ik moet zonnebrandolie kopen.’
‘Dat is vast en zeker goedkoper in Charlestown.’
‘Ik vrees dat ze daar mijn merk niet hebben, meneer Braun.’ Ze diepte een creditcard op uit haar tas. ‘Wat is er?’
Meneer Braun had geremd voor een overstekend golfkarretje en met zijn gewonde voet ferm op het rempedaal getrapt. Hij had een korte grom niet kunnen onderdrukken.
‘Het is niets,’ herstelde meneer Braun zich snel.
Hij reed de parkeerplaats op. Bij het uitstappen kon hij niet verhullen dat zijn voet pijn deed. Hij hinkte. De vrouw keek hem bezorgd aan.
‘Het is een wondje,’ zei meneer Braun.
‘Gaat u even zitten. Ik heb mijn Florence Nightingale-dag vandaag.’
Meneer Braun gehoorzaamde en nam plaats op een bank bij het gemillimeterde gazon.
‘Een mooie professie,’ zei hij. ‘Nuttig en bevredigend.’
‘Ik ben fotograaf, nu,’ zei Patty, terwijl ze het verband van zijn voet af wikkelde. Het zat vol bloed.
‘Blijft u maar even zitten. U hebt er vast geen jodium op gedaan.’
Gedecideerd liep ze het hotel in om een greep te doen in de medicijnkast van het resort.
‘Zet uw hiel maar even op mijn knie,’ zei ze.
Meneer Braun geneerde zich een beetje, het kwam hem intiem voor. Maar Patty zat al gehurkt voor hem en wachtte tot hij haar gehoorzaamde. Snel en geconcentreerd verzorgde ze de wond.
‘Ik zag een aardig restaurant binnen,’ zei ze.
‘Ik weet het,’ zei meneer Braun. ‘The Dining Room. Precies wat het is.’
‘Mag ik u uitnodigen voor een kleine maaltijd?’
‘U zult moe zijn van de reis.’
‘Dat was ik ook, maar uw verhalen hebben mij weer energie gegeven.’
‘Dat doet het eiland,’ zei meneer Braun trots.
Het was nog rustig in het restaurant, ze vonden een tafeltje aan het raam. Meneer Braun wachtte tot Patty haar plek gekozen had en schoof elegant haar stoel aan.
‘Ik weet al dat ik Caesarsalade neem,’ zei ze.
‘Dan doe ik mee,’ zei meneer Braun.
Nadat ze besteld hadden vroeg Patty naar de rest van het verhaal.
‘Het is lange tijd geen gelukkig eiland geweest,’ zei meneer Braun. ‘De slavernij, de oorlogen... De orkanen. Tweemaal in de achttiende eeuw, tweemaal in de negentiende eeuw. In 1924, in 1928, en voor het laatst in 1984. Alles verwoestend. Een cholera-epidemie. Een aardbeving. Charlestown, onze nietige hoofdstad, die al gesticht werd in 1660, brandde grotendeels af in 1873. De veerpont, de Christena, is vergaan in 1970. Als God Nevis straft, straft Hij zwaar.’ En omdat hij precies wilde zijn zei meneer Braun: ‘Natuurlijk is Basseterre op Saint Kitts onze echte hoofdstad. De twee eilanden vormen samen een staatje.’
‘Bent u vaak op Saint Kitts geweest? Is het een bezoek waard?’
‘Ik ga het eiland niet af,’ sprak meneer Braun gedecideerd.
‘Verveelt u zich nooit?’
Hij keek haar verbaasd aan. ‘Ik lees, ik luier...’
‘Luieren is een talent...’
‘Jazeker! Ik heb een uitgesproken talent voor nietsdoen.’
Patty lachte. ‘Dat moet u mij dan maar eens leren.’
‘Als u hier lang genoeg blijft gaat het vanzelf, Patty.’
‘Zo lang kan ik hier niet blijven,’ zei de vrouw.
‘We zullen zien,’ stelde meneer Braun mysterieus.
Patty reed. Ze waren tot na zonsondergang in het restaurant gebleven. Meneer Braun had alles verteld wat hij over Nevis wist. Patty voelde zich verwarmd door zijn gezelschap. Hij luisterde aandachtig naar wat zij vertelde over haar reizen, maar stelde geen persoonlijke vragen.
Ze stuurde de jeep door Charlestown. Op de muurtjes zaten groepen Nevisianen.
‘Dit was nog geen eenrichtingsverkeer toen ik hier kwam,’ zei meneer Braun. ‘Pardon, u gaat verkeerd...’
Patty was rechts afgeslagen.
‘Ik wilde de zee nog even zien,’ zei ze. ‘Zullen we over de kade wandelen? Of valt u dat te zwaar? Met die voet...’
‘Het doet al veel minder pijn,’ zei meneer Braun, vooral om de vrouw te plezieren.
Aan de pier lag de veerpont die viermaal per week drie keer per dag naar Saint Kitts ging. Op donderdag en zondag was er geen overtocht, op dinsdag ging de boot één keer, meldde een bordje.
Ze liepen een eindje de weg af. Links de zee, rechts de gebouwen. De kantoren van de havendienst, half afgebouwde huizen, het terras van Nella’s by the Sea in een uitbouw op de eerste etage, de tuin van Café des Arts, The Museum of Nevis History.
‘Moet ik daar heen, meneer Braun?’
‘Het kost vijf Amerikaanse dollar entree,’ zei hij neutraal.
‘En wat zie je dan?’
‘Niet meer dan een schoolklas in een week of twee bij elkaar kan sprokkelen, vrees ik. Maar de spulletjes staan in het geboortehuis van Alexander Hamilton. Kent u hem?’
‘Sorry...’
‘Hij was onder George Washington de eerste minister van Financiën van de Verenigde Staten. Hij pleitte voor een sterk nationaal gezag. U hebt zijn portret vast wel eens gezien.’
‘Niet dat ik weet.’
‘Jawel hoor, zijn beeltenis staat op 10-dollarbiljetten.’
Patty lachte. Ze bleef staan voor een monument.
‘In loving memory of all those who lost their lives in the Christena disaster of August 1, 1970,’ las ze hardop.
Over vier kolommen stonden de namen van de slachtoffers.
‘Het zijn er 233,’ zei meneer Braun.
‘Hebt u ze geteld?’
Meneer Braun knikte. ‘Meer dan eens. Gelooft u mij, het zijn er 233.’
‘U hebt toch weer last van uw voet,’ zei ze.
‘Het gaat best.’
Ze haakte haar arm in de zijne toen ze terugliepen naar de auto.
Patty stuurde de Suzuki kalm over de donkere, smalle weg.
‘Hebben wij ons leven in de hand, meneer Braun?’
Haar passagier aarzelde niet. ‘Nog minder dan we denken. Ik zal u een voorbeeld geven. Soms lees ik een artikel in een tijdschrift en besluit iets in mijn geest dat ik het niet boeiend vind. Voor ik het weet heb ik de pagina dan al omgeslagen. Voor ík het weet.’
Patty lachte. ‘Is dat een hogere macht of zullen we dat uw onderbewustzijn noemen? Dat is u gewoon te snel af...’
Meneer Braun bleef ernstig. ‘Ik zie het als een schakeling in ons elektrisch systeem. Kennelijk wordt de beslissing eerder aan de hand dan aan het bewustzijn doorgegeven.’
‘Zoals we onmiddellijk onze hand terugtrekken van het vuur, nog voor we ons realiseren dat het heet is.’
‘Het is iets wat ons gegeven is,’ zei meneer Braun. ‘We hebben er geen invloed op. Van belang is wat we wel kunnen controleren, regisseren, zo u wilt. Ik heb mijn hele leven stappen vooruitgedacht. Dat heeft me voor tegenslag behoed, maar ook avontuur ontnomen. Er is geen recept. Pas hier op dit eiland is mijn natuurlijke behoedzaamheid afgenomen.’
‘Uw natuurlijke behoedzaamheid? Maar dat is onverantwoord! Er is altijd gevaar. Het kwaad loert om iedere hoek. Zeg mij niet dat u het kwaad niet langer vreest...’
‘Ik vrees het kwaad voortdurend, maar ik ben opgehouden het te benoemen. Het is een abstract fenomeen geworden. Ik had angst voor wat ik voorzag en wat ik terecht vreesde. Wat kan mij hier overkomen? Een verwoestende orkaan...’
Patty remde af in de bocht. ‘Houdt u daar rekening mee?’
‘Hoe moet ik dat doen? Dat is het juist. Ongeluk is niet te voorkomen. Je kunt hoogstens een beetje sturing geven. Ik heb voornamelijk afgeleerd te tobben. Te trachten een verklaring te vinden voor wat zinloos schijnt. Te trachten waarheden in woorden te vatten. Ik begeer de oppervlakkigheid van geest.’
Daarna zweeg hij. Ze mochten de afslag niet missen. Die was voorbij het bord van de Montpelier Plantation Inn, bij het gele gebouwtje van Spiker’s Body Repair & Rental.